‘Het geloof pleit ook op de macht van Degene Die belooft en is er ten volle van verzekerd dat Hij machtig is te doen wat Hij beloofd heeft en dat Hij niet iets beloofd heeft wat Hij niet zou kunnen doen. Het geloof pleit ook op het bloed van het verbond, dat al de beloften van het verbond verzegelt. Om deze reden zijn alle beloften in Christus Jezus ja en amen.
Het geloof pleit ook op de liefde van God tot Christus. Het geloof bidt in Zijn Naam, dat God, vanwege de liefde die Hij Christus toedraagt, wil ‘doen gelijk Hij gesproken heeft’.
Het geloof pleit ook op de onveranderlijkheid van God en van Zijn Woord, want ‘het Woord van de Heere blijft tot in eeuwigheid’ (1 Petr. 1:25). Het geloof pleit erop dat de HEERE niet wordt veranderd en de kinderen Jakobs daarom niet verteerd zijn (naar Mal. 3:6). Kortom, het geloof pleit op Gods eed: ‘God, willend de erfgenamen van de belofte overvloediger bewijzen de onveranderlijkheid van Zijn raad, is met een eed daartussen gekomen; opdat wij, door twee onveranderlijke dingen, waarin het onmogelijk is dat God liegt, een sterke vertroosting zouden hebben, wij namelijk, die de toevlucht genomen hebben, om de voorgestelde hoop vast te houden’ (Hebr. 6:17,18). Het geloof pleit tenslotte ook op Gods Naam: ‘Wat zult U niet voor Uw grote Naam doen?’