‘Nu is de ontdekking aan zonden niet een zaak van een ogenblik, niet van een jaar, maar zij is een zaak van het leven. Zie eens hoeveel er over de zonde gesproken wordt in uw catechismus in het stuk van de verlossing en in het stuk van de dankbaarheid, in het stuk van de heiligmaking. Zie eens hoe duidelijk er bij Paulus is een groeiend zondebewustzijn gedurende heel zijn leven.
Zo is ook het geloof, het komen tot Jezus, het ingaan tot Christus en al Zijn heil niet een kwestie van dat eerste moment van het zien van Hem, het ontdekken van Hem. Het is een ingeleid worden, een ingaan tot al de verborgenheden van Christus en tot de schatten van Zijn genade. Het is een leven van geloof, waarin men meer en meer verstaat: 'Want de zaligheid is ons nu nader dan toen wij eerst geloofd hebben' (Romeinen 13: 11).
Evenzo is de dankbaarheid, het leven van de heiligmaking, een zaak van geoefend worden in de heiligheid van Christus, ook een zaak van zich oefenen. Paulus zegt tot Felix: 'En hierin oefen ik mijzelven, om altijd een onergerlijk geweten te hebben bij God en de mensen.' En Timotheüs geeft hij de raad: 'Oefen uzelven tot godzaligheid.' (1 Timotheüs 4: 7). Onnodig te betogen, dat ook dit een werk van gestadigheid is, die het leven vordert, die het leven geheel opeist. Waarom ook de dienst van het Woord genoemd wordt een godsdienstoefening. Die wordt beoefend, daarin wordt ook geoefend.’