Paradijs
De misdadiger doet een beroep op de levende God in Christus Jezus; en krijgt antwoord.
Heden zul je met Mij in het paradijs zijn, zo luidt Jezus’ boodschap. Letterlijk staat hier ‘tuin’ of ‘park’. Het herinnert aan het paradijs in Genesis, waar het mee begon. Denk aan wat de Heere door middel van Jesaja zei, in Jes. 51: 3: ‘Want de HEERE zal Sion troosten, Hij zal troosten al haar woeste plaatsen, en Hij zal haar woestijn maken als Eden, en haar wildernis als den hof des HEEREN; vreugde en blijdschap zal daarin gevonden worden, dankzegging en een stem des gezangs.’
We horen eveneens over het paradijs in de brief aan de gemeente van Efeze, in Op. 2: 7: ‘Die oren heeft, die hore wat de Geest tot de Gemeenten zegt. Die overwint, Ik zal hem geven te eten van den boom des levens, die in het midden van het paradijs Gods is.’
Had Jezus het niet gezegd in Joh. 12: 32: ‘En Ik, zo wanneer Ik van de aarde zal verhoogd zijn, zal hen allen tot Mij trekken.’ Christus is bij hen die Hem toebehoren in de hemelse vreugde, in het paradijs. Dit vormt het tegendeel van de eeuwige pijn, de ondergang. Meer toont ons de Schrift niet. Calvijn zegt hierover terecht dat wij niet hoeven te onthullen wat God verhuld heeft.
Genezing en herstel
Hen die Christus toebehoren worden daar bewaard, op een voor ons onbegrijpelijke manier, bij God. Tot ééns op de dag van de opstanding, lichaam en ziel worden verenigd met Hem in Zijn eeuwige heerlijkheid.