II. De verlosser uit de duisternis
1. Is het niet duidelijk dat wat de ogen van het lichaam waarnemen jou met angst vervult? Misschien denk je dat je daar hoop op voldoening vindt. Misschien verbeeld jij je enige vrede en voldoening te verkrijgen in de wereld zoals jij die waarneemt. Toch moet het duidelijk zijn dat het resultaat niet verandert. In weerwil van jouw hoop en hersenschimmen loopt het steeds op wanhoop uit. Hierop bestaat geen uitzondering, en die zal er ook nooit zijn. De enige waarde die het verleden kan hebben, is dat jij leert dat het je geen beloningen gaf die jij zou willen behouden. Want alleen op deze manier zul je bereid zijn het los te laten, en het voorgoed te laten verdwijnen.
2. Is het niet vreemd dat jij nog steeds enige hoop koestert dat de wereld die jij ziet jou voldoening zal schenken? In geen enkel opzicht, op geen enkel tijdstip of geen enkele plaats is iets anders dan angst en schuld jouw beloning geweest. Hoeveel tijd heb jij nodig om in te zien dat de kans op verandering in dit opzicht het geenszins waard is de verandering uit te stellen die tot een betere uitkomst leiden kan? Want één ding staat vast: de manier waarop jij ziet, en lange tijd hebt gezien, levert niet de steun waarop jij je toekomstige hoop kunt baseren, en wijst allerminst op enig welslagen. Je hoop vestigen waar geen hoop is, moet jou wel wanhopig maken. Toch is die wanhoop jouw keuze, zolang je naar hoop wilt zoeken waar die nooit gevonden wordt.
3. En is het niet eveneens waar dat jij los hiervan enige hoop hebt gevonden, enig vermoeden – wisselend, weifelend, en toch vaag merkbaar – dat het gerechtvaardigd is hoopvol te zijn op gronden die zich niet in deze wereld bevinden? En toch belet jouw hoop dat ze misschien toch hier te vinden zijn, jou alsnog de hopeloze, niet lonende taak op te geven die jij jezelf hebt gesteld. Kan het zinnig zijn aan de starre overtuiging vast te houden dat er reden bestaat om de jacht op wat alsmaar gefaald heeft vol te houden, op grond van de verwachting dat het plotseling succes zal hebben en jou brengen zal wat het voorheen nooit heeft gebracht?
4. Zijn verleden heeft gefaald. Wees blij dat het uit je denkgeest is verdwenen, zodat het niet langer aan het oog onttrekt wat daar aanwezig is. Houd de vorm niet voor de inhoud, want de vorm is slechts een middel voor de inhoud. En de lijst is slechts een middel om het schilderij in op te hangen, zodat het kan worden gezien. Een lijst die het schilderij verbergt heeft geen doel. Het kan geen lijst zijn als dat is wat je ziet. Zonder schilderij heeft de lijst geen betekenis. Zijn doel is het schilderij te doen uitkomen, niet zichzelf.
5. Wie hangt er nu een lege lijst aan de muur en gaat er in diepe bewondering voor staan kijken, alsof er een meesterwerk valt te zien? Als jij je broeder echter als een lichaam ziet, is dit al wat je doet. Het meesterwerk dat God in deze lijst heeft gezet, is het enige wat er te zien is. Het lichaam houdt het een tijdje vast, zonder het op enigerlei wijze aan het oog te onttrekken. Maar wat God geschapen heeft, heeft geen omlijsting nodig, want wat Hij heeft geschapen draagt en omlijst Hij in Zichzelf. Hij biedt jou Zijn meesterwerk ter bezichtiging aan. En zou jij in plaats daarvan liever de omlijsting zien? En het schilderij totaal niet?
6. De Heilige Geest is de omlijsting die God rond dat deel van Hem heeft geplaatst dat jij als afgescheiden wilt zien. Maar de lijst is met de Schepper ervan verbonden, één met Hem en met Zijn meesterwerk. Dit is het doel ervan en je maakt de lijst niet tot schilderij wanneer je besluit die daarvoor in de plaats te zien. De lijst die God eraan gegeven heeft, dient slechts Zijn doel, en niet het jouwe los van dat van Hem. Het is jouw afgescheiden doel dat het schilderij aan het zicht onttrekt, en in plaats daarvan de lijst koestert. Maar God heeft Zijn meesterwerk in een lijst gevat die eeuwig zal blijven bestaan, wanneer die van jou tot stof is vergaan. Denk echter niet dat het schilderij op enigerlei wijze is verwoest. Wat God schept is veilig voor alle verval, blijft onveranderd en is volmaakt in alle eeuwigheid.
7. Aanvaard Gods omlijsting in plaats van die van jou, en je zult het meesterwerk zien. Kijk naar de lieflijkheid ervan, en begrijp de Denkgeest die het heeft gedacht, niet in vlees en beenderen, maar in een omlijsting die even lieflijk is als het werk zelf. De heiligheid ervan doet de zondeloosheid oplichten die door de lijst van duisternis verborgen wordt gehouden, en werpt een sluier van licht over het gelaat op het schilderij dat slechts het licht weerspiegelt dat vandaaruit zijn Schepper toestraalt. Denk niet dat dit gelaat ooit verduisterd werd omdat je het zag in een lijst van de dood. God heeft het veilig bewaard, zodat jij ernaar kunt kijken en de heiligheid zien die Hij eraan gegeven heeft.
8. Zie in de duisternis de verlosser uit de duisternis, en begrijp je broeder zoals zijn Vaders Denkgeest hem jou laat zien. Hij zal uit de duisternis naar voren treden wanneer jij naar hem kijkt, en je zult het duister niet meer zien. Het duister heeft hem niet beroerd, en jou evenmin die hem tevoorschijn hebt gebracht zodat jij hem kunt zien. Zijn zondeloosheid is slechts de weergave van die van jou. Zijn zachtmoedigheid wordt jouw kracht, en jullie beiden zullen blijmoedig naar binnen kijken en de heiligheid zien die daar moet zijn op grond van wat jij in hem hebt aanschouwd. Hij is de lijst waarin jouw heiligheid is gevat, en wat God hem gegeven heeft, moet ook jou gegeven zijn. Hoezeer hij ook het meesterwerk in hem over het hoofd ziet en alleen oog heeft voor een lijst van duisternis, het blijft jouw enige functie in hem te aanschouwen wat hij zelf niet ziet. En door dit te zien wordt de visie gedeeld die naar Christus kijkt in plaats van de dood te zien.
9. Hoe zou de Heer des Hemels niet blij kunnen zijn als je Zijn meesterwerk waardeert? Wat kan Hij anders doen dan jou dankzeggen die Zijn Zoon liefheeft zoals Hij? Zou Hij jou niet Zijn Liefde verklaren, als jij louter Zijn lofprijzing van wat Hij liefheeft deelde? God koestert de schepping als de volmaakte Vader die Hij is. En zo wordt Zijn vreugde compleet wanneer enig deel van Hem zich aansluit bij Zijn lofprijzing, om in Zijn vreugde te delen. Deze broeder is Zijn volmaakte gave aan jou. En Hij is blij en dankbaar wanneer jij Zijn volmaakte Zoon ervoor dankt dat hij is wat hij is. En al Zijn dank en blijdschap stralen op jou die, samen met Hem, Zijn vreugde compleet zal maken. En zo wordt die van jou compleet gemaakt. Niet één straaltje duisternis is zichtbaar voor hen die hun Vaders geluk en dat van hen, samen met het Zijne, compleet willen maken. De dankbaarheid van God Zelf wordt gul geschonken aan eenieder die Zijn doel deelt. Het is niet Zijn Wil alleen te zijn. En evenmin die van jou.
10. Vergeef jouw broeder, en je zult je noch van hem, noch van zijn Vader kunnen afscheiden. Jij hebt geen vergeving nodig, want zij die totaal zuiver zijn, hebben nooit gezondigd. Geef dan wat Hij jou gegeven heeft, opdat je Zijn Zoon als één mag zien, en zijn Vader danken zoals Hij jou dankt. Geloof niet dat al Zijn lof niet aan jou gegeven is. Want wat jij geeft is van Hem, en door het te geven leer jij Zijn gave aan jou te begrijpen. En geef aan de Heilige Geest wat Hij in gelijke mate schenkt aan de Vader en de Zoon. Niets heeft macht over jou behalve Zijn Wil en de jouwe, die slechts Zijn Wil uitbreidt. Hiertoe werd jij geschapen, en jouw broeder samen met jou en één met jou.
11. Jij en je broeder zijn dezelfde, zoals God Zelf Eén is en niet verdeeld in Zijn Wil. En jullie moeten wel één doel hebben, aangezien Hij jullie beiden hetzelfde gegeven heeft. Zijn Wil is gebundeld als jullie je wil bijeenvoegen, zodat jij compleet kunt worden door jouw broeder compleetheid te schenken. Zie in hem niet de zondigheid die hij ziet, maar bewijs hem eer, opdat jij jezelf en hem mag hoogachten. Aan jou en jouw broeder is de macht gegeven te verlossen, opdat jij de uitweg uit het duister naar het licht met anderen zou kunnen delen; opdat jij als één mag zien wat nooit gescheiden was, noch losstond van heel Gods Liefde die gelijkelijk werd geschonken.